Er was eens een klein meisje, genaamd Leida. Dit kleine meisje was in armoede geboren. Haar moeder was gestorven toen Leida nog jong was. Ze woonde samen met haar vader in een klein huisje in een klein dorpje. Leida had niet veel, ze had geen mooie kleren om aan te trekken, geen boeken om te lezen, geen geld om iets te kopen. Het enige wat ze had, waren haar dromen. Haar grootste droom was om prinses te worden, om te wonen in een paleis en om een kast vol mooie jurken te hebben. Als zij prinses zou zijn, zou niemand nog in armoede leven. Ze zou zorgen dat iedereen had wat zijn hart begeerd en dat iedereen een gelukkig leven kon leiden. “Maar ah,” dacht ze dan elke keer, “welk meisje droomt nu niet om prinses te mogen zijn?” en ze ging terug verder met de sleur van elke dag.
Maar op een dag werd haar vader ziek en ook hij kwam te sterven. Leida bleef helemaal alleen achter. Er was niemand die voor haar kon zorgen. En zo kwam Leida op straat terecht. Elke dag ging ze zitten op de trappen van het dorpsplein, maar niemand merkte haar op. Zelfs de duiven op het plein zagen niet dat ze er was. En daar ging ze dan bedelen om wat eten of wat geld.
Leida was zo verdrietig, nu was ze alles kwijt: haar ouders, haar huis, alles. Zelf haar mooiste dromen begonnen te vervagen. Maar haar grootste en mooiste droom bleef hangen in haar hoofd. En net voordat ze ook deze droom zou vergeten, gebeurde er iets dat haar hele leven zou veranderen: er kwam een koning langs in het dorp. Het plein stond vol met mensen, iedereen stond te drammen en te duwen. “Wat gebeurt er?” vroeg Leida aan één van de toeschouwers. “De koning komt, kleine meid!” antwoordde deze. Maar Leida, die niet zo groot was, kon niets zien. Ze kroop tussen de mensen door om dichter te komen waar het allemaal te gebeuren viel. En daar zag ze een grote mooie koets. Een knecht deed het portier van de koets open, en er stapte een koning uit, gehuld in pracht en praal. Hij begroette de mensen en aaide kleine kinderen op hun hoofd. “Dit is mijn kans,” dacht Leida, “dit is mijn kan om prinses te worden!” Ze probeerde nog verder naar voor te geraken en probeerde de aandacht van de koning te trekken: “Koning, koning! Kom naar hier!” Maar de koning hoorde haar niet en de mensen ergerden zich aan deze kleine, vieze meid met kapotte kledij en duwden haar terug de massa in. Hoewel Leida niet opgaf, kon ze niet meer uit de massa geraken. Ze hoorde de portieren van de koets dichtslaan en de paarden vertrekken. “Het is te laat,” dacht ze verdrietig. De mensen gingen langzaam terug hun eigen kant uit en het plein liep leeg. Ze ging terug zitten op de trappen van het plein.
Maar wat Leida niet wist, was dat de koning haar wel gezien had, net voordat ze de massa werd ingeramd.
“Heb je dat meisje gezien?” vroeg de koning aan één van de knechten in de koets. Ondertussen reed het voertuig het dorp uit. “Oh, koning, er waren zoveel kinderen,” antwoordde de knecht. “Ja, maar dit meisje was speciaal. Ze was arm, dan kon je zo zien. Haar kledij was vuil en gescheurd en ze was heel erg mager, maar in haar ogen had ze iets hartverwarmend. Ik moet weten wie ze is.” De koning klonk zelfverzekerd van zijn stuk. “Maar hoogheid, dat is toch helemaal niet mogelijk. Dat kind is waarschijnlijk al verdwenen. U kunt het nooit meer terugvinden.” “Oh jawel, ik weet nog precies hoe ze eruit zag,” zei de koning, “dat gezichtje vergeet ik nooit meer. Ze had grote bruine ogen en mooie gouden krullen in haar haar.” “Wat wilt u dat we doen, sire?” vroeg één van de knechten. De koning antwoordde: “Zodra we aankomen in het paleis, moet je de bode terugzenden naar dit dorp en zeg hem dat hij alle meisjes met bruine ogen en blonde krullende lokken naar het paleis moet laten brengen. En zo gebeurde het. De bode ging terug naar het dorp en ging alle huizen langs om meisjes te zoeken met bruine ogen en blonde lokken. Maar wat de bode niet wist, was dat het meisje dat de koning zocht, niet in een huis woonde. Dus zo liep de bode het dorpsplein voorbij, zonder Leida op te merken. Drie meisjes had hij gevonden, die volstonden aan de beschrijving die hij gekregen had van één van de knechten.
De koning was verheugd om het mysterieuze meisje terug te zien, maar toen hij de drie meisjes, die de bode had meegenomen, aanschouwde, vulde zijn hart zich met teleurstelling: het mysterieuze meisje was er niet bij.
“Nee, nee, nee! Het meisje zit er niet bij,” zei de koning verdrietig. Hij stuurde de drie meisjes terug naar huis en gaf ze elk een cadeau mee.
“Ik ga haar zelf halen,” zei hij. “Maar hoogheid, dat kunt u toch niet maken. Iedereen zal je herkennen, je zult niet eens kunnen zoeken naar het meisje,” zei een knecht. “Ik zal me verkleden,” antwoordde de koning, “ik zal me verkleden als een zwerver. Niemand zal me herkennen.” De koning deed vuile kapotte kleren aan, maakte zijn gezicht vuil en ging terug naar het dorp. Hij hoefde niet lang te zoeken naar het meisje, want ze zat op haar gewoonlijke plaats.
Daar zat Leida, op het dorpsplein. Ze was zo ontzettend verdrietig. Haar laatste kans… verloren! Ze huilde, de tranen stroomden langs haar wangen. Maar opeens voelde ze een hand op haar schouder. Er kwam een man, een zwerver, naast haar zitten. “Hé, meisje, wat is er?” vroeg hij. “Oh meneer,” snikte ze, “ik weet niet meer wat ik moet doen. Ik kan nergens nog naar toe, ik heb niemand.” De zwerver bleef even stil. “Ga met me mee,” zei hij na een tijdje. “Met jou mee? Naar waar?” “Ik kan je helpen,” antwoordde de zwerver. Leida wist niet wat ze moest zeggen. Hoewel ze de man niet kende, zag ze iets rustgevend in zijn ogen, iets betrouwbaar, iets herkenbaar. “Ken ik jou?” vroeg Leida. Opeens zag ze het, het was de koning! “B – b – bent u de koning?” vroeg het meisje verlegen, “Wat doet u hier? Waarom bent u mij komen opzoeken?” “Ja, ik ben de koning,” antwoordde de zwerver, “ik zag je die andere dag, tussen al de mensen staan. Ik zag verdriet en tegelijkertijd hoop in je ogen. Ik moest weten wie die kleine meid was.” “Ik? Ik ben helemaal niemand…” “Je kunt mijn dochter worden!” “Uw dochter?” vroeg Leida aarzelend. “Ja, mijn dochter!” zei de koning, “Ikzelf heb geen kinderen. Dit land heeft een prinses nodig. Iemand die met het volk bezig is.” “Maar waarom? Waarom ik? Waarom niet iemand die rijk is?” “Stel geen vragen. Ik wil jou als mijn dochter, als mijn prinses. Jou, en niet iemand anders.”
Kon de droom van Leida toch nog uitkomen? Kon ze werkelijk prinses worden? Ze ging met de koning mee, naar het paleis. Daar kreeg ze nieuwe kleren, prachtige jurken. Ze mocht samen met de koning van een overheerlijke maaltijd eten. Het was zover, ze was prinses! De koning adopteerde haar en zo mocht Leida opgroeien in een koningsgezin. Ze werd eindelijk gelukkig. Ze werd ouder en het volk hield van haar. Ze zorgde dat niemand nog arm was in het land en dat iedereen gelukkig werd.
*** EINDE ***
Zo werd Leida prinses. Ook ik ben een prinses, en jij kunt ook prins of prinses zijn. Want God is een koning en wil ons als Zijn kinderen hebben. Hij is zelf naar de aarde gekomen, om ons te redden. Hij heeft zich laten vernederen, uiteindelijk zelf laten vermoorden! Gelukkig was/is Hij sterker dan de dood en is Hij terug opgestaan.
** BLESSED BE HIS NAME!!! **